Taal- en digitale vaardigheid
Provincie Utrecht: thuis het minst vaak dialect of andere taal gesproken
In de provincie Utrecht wordt thuis relatief het minst vaak in een dialect of andere taal dan Nederlands gesproken. 91% van de Utrechters van 15 jaar en ouder communiceert thuis in het Nederlands. In de provincie Limburg wordt thuis het minst vaak Nederlands gesproken (46%) en spreekt men vooral de regionale taal Limburgs (46%).
Voor heel Nederland geldt dat ruim 10% van de 15-plussers thuis een van de drie door de overheid erkende regionale talen spreekt: Fries (2%), Nedersaksisch (5%) of Limburgs (3%). Het Nedersaksisch wordt vooral voor in Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen gesproken. Een dialect wordt door ruim 5% van de 15-plussers in Nederland thuis het meest gesproken en een andere taal, zoals Turks, Engels, Pools of Marokkaans/Berbers, door ruim 8%. Deze andere talen worden het vaakst in Flevoland (11%), Noord-Holland (11%) en Zuid-Holland (11%) gesproken. In de provincie Utrecht betreft dit 6%.
In totaal is in Nederland bij bijna een kwart van de 15-plussers de voertaal thuis geen Nederlands, maar een dialect, een regionale taal of een andere taal. Het gebruik van dialect als voertaal thuis neemt af naarmate de opleiding hoger is. Bij een andere taal komt het thuisgebruik zowel bij de laagst (18%) als de hoogst opgeleiden (11%) meer voor. Bij de eerst groep gaat het dan hoofdzakelijk om talen als Pools, Turks, Chinees/Mandarijn en Marokkaans/Berbers. Bij de tweede groep gaat het om Engels.
Meest gesproken taal thuis (15 jaar of ouder) in procenten |
||||||
|
Nederlands |
Dialect |
Neder-saksisch |
Fries |
Limburgs |
Andere taal |
Nederland |
76,2 |
5,4 |
4,8 |
2,0 |
3,4 |
8,2 |
Groningen |
67,7 |
0 |
25,5 |
1,9 |
0 |
4,9 |
Fryslân |
50,2 |
2,8 |
2,8 |
39,6 |
0 |
4,6 |
Drenthe |
65 |
0 |
31,3 |
0,9 |
0 |
2,8 |
Overijssel |
67,9 |
0,4 |
23,6 |
0,4 |
0 |
7,8 |
Flevoland |
86,5 |
1,7 |
1,1 |
0 |
0 |
10,7 |
Gelderland |
81,1 |
0,9 |
10,2 |
0,1 |
0,7 |
7 |
Utrecht |
91,2 |
2,3 |
0,7 |
0,2 |
0,2 |
5,5 |
Noord-Holland |
84,9 |
1,5 |
0,2 |
2,2 |
0,1 |
11,1 |
Zuid-Holland |
86,4 |
1,1 |
0,1 |
0 |
0,1 |
12,3 |
Zeeland |
60,9 |
29,6 |
0 |
0 |
0,6 |
8,9 |
Noord-Brabant |
68,7 |
25 |
0,1 |
0,1 |
0,5 |
5,6 |
Limburg |
46 |
0,6 |
0,2 |
0,2 |
47,9 |
5,1 |
|
Bron: CBS (2021), Kwart 15-plussers spreekt thuis dialect of andere taal dan Nederlands
COVID-19: Digitaal ontmoeten is niet voor iedereen even makkelijk
Door de coronamaatregelen zijn veel persoonlijke ontmoetingen komen te vervallen. In groten getale is men gebruik gaan maken van digitale hulpmiddelen om met elkaar te communiceren. Het SCP plaatst hier ook de kanttekening bij dat digitaal contact niet voor iedereen in gelijke mate is weggelegd: ouderen en laagopgeleiden gebruiken digitale hulpmiddelen minder dan (jong)volwassenen en hoogopgeleiden. Digitale vaardigheden zijn inmiddels ook sterk aan de orde sinds de invoering van de coronacheck-app. Deze app heeft men sinds medio 2021 onder meer nodig om toegang te krijgen bij evenementen en als men op reis gaat. Om de app te installeren heeft men een smartphone nodig met mobiel internet en een DigiD inlog. Niet iedereen beschikt daar vanzelfsprekend over, evenmin als over een burgerservicenummer (nodig voor de DigiD), thuiscomputer en -internet of bijvoorbeeld een printer. De rijksoverheid komt personen te hulp met informatie en mogelijkheden voor persoonlijke ondersteuning op dit vlak, zoals met een algemeen telefoonnummer (0800-1351).
Bron: Maatschappelijke impact van de coronapandemie in de provincie Utrecht. Een tussenstand. (Oktober 2021)
Relatief beperkte laaggeletterdheid in provincie Utrecht
Landelijk onderzoek uit 2016 laat zien dat 1,3 miljoen mensen in Nederland, tussen de 16 en 65 jaar, ‘moeite hebben met taal’ en daarmee laaggeletterd kunnen worden genoemd. Bijna 14% van alle Nederlandse kinderen loopt volgens dit onderzoek momenteel het risico om op latere leeftijd onder de noemer ‘laaggeletterd’ te vallen.1 Voor de provincie Utrecht geldt dat zij van alle provincies het laagste aandeel laaggeletterden onder haar inwoners heeft (6,3%), terwijl dat voor provincies als Flevoland (16,2%) en Zuid Holland (15,0%) het hoogst ligt. Verdere uitsplitsingen wijzen uit dat 25% van de langdurig werklozen in Nederland laaggeletterd is en dat 10% van de leerlingen aan het einde van de basisschool het vereiste zogenoemde 1F-niveau2 niet haalt.3 We leven in een digitale kennissamenleving en de overheid streeft ernaar alle overheidsdiensten digitaal aan te bieden. Beheersing van taalvaardigheden, rekenvaardigheden en digitale vaardigheden is noodzakelijk om te participeren in de hedendaagse samenleving en op de arbeidsmarkt.
Laaggeletterdheid verschilt per gemeente
Voor de provincie Utrecht geldt dat er naar schatting relatief weinig laaggeletterden (tussen de 16 en 65 jaar) wonen in De Bilt, Soest, Woerden, Stichtse Vecht, Utrecht, Bunnik, Rhenen en Wijk bij Duurstede (0-5%). Relatief veel laaggeletterden (13-16%) wonen er naar schatting van de Stichting Lezen en Schrijven, in Nieuwegein.
Laaggeletterdheid in provincie utrecht (16-65 jarigen)
|
% laaggeletterden |
Absoluut aantal laaggeletterden (schatting) |
---|---|---|
De Bilt |
0-5% |
600 -1.500 |
De Ronde Venen |
8-11% |
1.700 -2.900 |
Soest |
0-5% |
600-1.700 |
Utrechtse Heuvelrug |
8-11% |
2.000-3.000 |
Houten |
5-8% |
1.600-2.700 |
Woerden |
0-5% |
200-1.500 |
Nieuwegein |
13-16% |
5.200-6.400 |
Zeist |
8-11% |
3.400-5.100 |
Veenendaal |
8-11% |
2.900-4.200 |
Stichtse Vecht |
0-5% |
1.000-2.500 |
Amersfoort |
8-11% |
7.400-9.500 |
Utrecht (gemeente) |
0-5% |
4.900-8.300 |
Baarn/Bunschoten/Eemnes |
5-8% |
1.800-3.200 |
Leusden/Renswoude/Woudenberg |
8-11% |
2.200-3.100 |
Bunnik/Rhenen/Wijk bij Duurstede |
0-5% |
1.100-2.300 |
IJsselstein/Montfoort |
5-8% |
1.700-3.100 |
Lopik/Oudewater/Vianen (voormalig) |
8-11% |
1.800-2.900 |
Bron: Stichting Lezen en Schrijven (2016); Regionale spreiding van geletterdheid in Nederland
Beperkte digitale vaardigheden hebben effect op administratievoering
Uit onderzoek van het NIBUD blijkt dat 18% van de respondenten de digitalisering van het berichtenverkeer door dienstverleners ingewikkeld vindt. 11% vindt het ‘gewoon’ ingewikkeld, 7% vindt het ‘heel ingewikkeld’. Deze totale groep betaalt beduidend vaker rekeningen te laat door de digitalisering van het berichtenverkeer, heeft minder vaak een geordende administratie en bekijkt minder vaak de mijn-omgevingen. Het gaat hierbij relatief vaak om alleenstaanden en consumenten met een inkomen beneden modaal. Van de 18-35-jarigen in Nederland geeft 16% aan niet digitaal vaardig te zijn, tegen 22% van de 50-65 jarigen. Het NIBUD gaat er van uit dat de groep die niet (financieel) digitaal vaardig is, in werkelijkheid in Nederland nog groter is; naar verwachting is één op de vijf Nederlanders niet digitaal vaardig.4 Wat betreft de jongeren stelt het NIBUD dat het hen niet zozeer ontbreekt aan digitale vaardigheden, maar juist aan administratieve vaardigheden. Ze hebben minder vaak een duidelijk administratief systeem voor hun administratie en zien vaker belangrijke documenten in de e-mail over het hoofd.
Grotere kloof tussen excellent en laaggeletterdheid
De Nederlandse beroepsbevolking heeft een hoog gemiddeld niveau van taalvaardigheden. Maar zowel het aandeel excellenten als het aandeel laaggeletterden is de afgelopen jaren toegenomen. De kloof wordt dus groter. Het percentage laaggeletterden onder 16- tot 65-jarigen is in de afgelopen 17 jaar gestegen van 9,4% in 1995 naar 12% in 2012. Dit percentage is zelfs significant gestegen onder 45-54 jarigen. Deze verschillen kunnen sociale ongelijkheid vergroten omdat taalvaardigheden nauw samenhangen met onder andere de positie op de arbeidsmarkt, maatschappelijke participatie en gezondheid.5
Hoger en lager opgeleiden maken verschillend gebruik van internet
Uit onderzoek blijkt dat niet alle bevolkingsgroepen in onze samenleving even goed meekomen met veranderingen op het gebied van informatie- en communicatietechnologie6. Die verschillen worden aangeduid met de ‘digitale kloof’. Aanvankelijk ging het om het wel of niet hebben van apparatuur zoals een pc of laptop, maar later kwam de nadruk meer op verschillen in de digitale vaardigheden en in soorten gebruik, zoals nieuwsgaring of amusement. Hoger opgeleiden hebben volgens de onderzoekers een productiever internetgebruik dan lager opgeleiden en benutten internet vaker voor informatie, educatie en carrière. Ze profiteren daarmee optimaal van de mogelijkheden om hun doelen te bereiken. Laagopgeleiden laten daarentegen vooral consumptief gebruik van het internet zien. Zij zitten vooral op internet om te gamen, chatten of YouTube filmpjes te bekijken. Zij ervaren relatief veel problemen met het navigeren en zich oriënteren op internet.
Handelingsverlegenheid aanpak laaggeletterdheid
Onderzoek7 naar de integrale aanpak van laaggeletterdheid binnen gemeenten wijst uit dat er onder ambtenaren nog veel sprake is van handelingsverlegenheid. Voor diverse gemeenten geldt dat niemand ‘eigenaar’ is van laaggeletterdheid en dat het veel tijd vraagt om collega’s te overtuigen van de relatie tussen thema’s binnen het sociaal domein zoals werk, armoede en schulden en taal. Eén van de aanbevelingen luidt om de aanpak van laaggeletterdheid te positioneren als middel tot maatschappelijke participatie en niet alleen als onderwijsthema.
1 Stichting lezen en schrijven, 2016. Feiten en cijfers geletterdheid 2016. 2 1F is het fundamentele referentieniveau Nederlandse taal voor het basisonderwijs. 3 Stichting lezen en schrijven, 2016. Feiten en cijfers geletterdheid 2016. 4 NIBUD (2018); Financiële administratie in een digitaal tijdperk. 5 Stichting lezen en schrijven (2017); Feiten en cijfers geletterdheid 2016. 6 SCP, 2016. De toekomst tegemoet. Leren, werken, zorgen, samenleven en consumeren in het Nederland van later. 7 Stichting lezen en schrijven (2017); Laaggeletterdheid integreren in het gemeentelijk sociaal domein. Wat is nodig?
Reisafstand naar bibliotheek in provincie Utrecht lager dan gemiddeld
Gemiddeld in heel Nederland is de reisafstand tot een bibliotheek (berekend over een verharde autoweg) 2 kilometer. Voor de provincie Utrecht is dit gemiddeld 1,7 kilometer. Gemeenten waarbij het gemiddelde het gunstigst is, zijn Eemnes, Wijk bij Duurstede, Woudenberg en Renswoude. Voor al deze gemeenten geldt een gemiddelde afstand van 1,1 kilometer tot de bibliotheek. Meest ongunstig scoren de gemeenten Lopik en Montfoort met een gemiddelde afstand van 6,6 kilometer tot de bibliotheek.
Bron: CBS
Overige activiteiten bibliotheek spelen een steeds grotere rol
Bibliotheken hebben naast het uitlenen van boeken ook steeds vaker andere belangrijke functies. Het organiseren van activiteiten speelt een steeds grotere rol in de praktijk van de bibliotheekorganisaties. In 2019 zijn er 15 procent meer activiteiten georganiseerd dan een jaar eerder, ruim 220 duizend in totaal. Bibliotheken geven op deze manier invulling aan de maatschappelijke kernfuncties die beschreven staan in de bibliotheekwet. Een van deze kernfuncties is ‘educatie en ontwikkeling’. Bijna de helft van de activiteiten stond in 2019 in het teken van deze kernfunctie: activiteiten rondom mediawijsheid, taalvaardigheid en digitale vaardigheden. Activiteiten die aan andere kernfuncties raken zijn bijvoorbeeld leesclubs, boekpresentaties, debatten en informatiebijeenkomsten.
Bron: CBS; Bibliotheken organiseren meer activiteiten)
Afname aantal bibliotheken in Utrechtse regio
Het aantal fysieke bibliotheken is de afgelopen decennia in heel Nederland sterk afgenomen. In 2000 telde Nederland 542 openbare bibliotheekorganisaties, een aantal dat in 2019 gedaald is tot 145. Veel kleinere bibliotheken zijn opgegaan in grotere bibliotheekinstellingen. Door deze ontwikkeling is de afstand tot bibliotheken in veel gemeenten binnen de provincie Utrecht toegenomen. Dit geldt voornamelijk in de kleinere gemeenten: in Montfoort (1 km in 2012 naar 6,6 km in 2019), in Lopik (1,3 km in 2012 naar 6,6 km in 2019). De provincie Utrecht kent momenteel negen bibliotheekorganisaties, welke gezamenlijk een provinciaal netwerk vormen. Dit Utrechts netwerk wisselt onderling de anderhalf miljoen items die zij in collectie hebben uit. Ook worden samenwerkingen aangegaan buiten de provinciegrens. Door investeringen in vernieuwing te delen, wordt aldus BISC Utrecht geld bespaard.